Magdalenazwembad - Open Oproep 004106
Op 7 mei 2021 staan we aan de ingang van het Magdalenazwembad in Kortrijk voor de eerste briefing van deze open oproep van de Vlaams Bouwmeester en Howest. De uitvoerige bundel met het herbestemmingsonderzoek leerde ons reeds op voorhand het gebouw van dorpel tot klink kennen. Haar gebreken, kwaliteiten en beperkingen maar ook kànsen kenden we ondertussen, net als het gewenste programma van Howest.
Over de haag, midden in de waterpartij aan de toegang, merken we het kunstwerk van Roger Bonduel op, de smeedkunstenaar met zijn woning en atelier op wandelafstand van ons eigen, ouderlijk huis. Het huis er naast dat van Michel Martens, de glastovenaar. Vaak reden we er als kind voorbij, verwonderd door de spiegelende kunstwerken in de tuin van de ene, nieuwsgierig gemaakt door de ijzeren constructies aan het huis van de andere.
Het kunstwerk in de vijver hier in Kortrijk staat er als de stille getuige van een intense, jarenlange samenwerking tussen architect en kunstenaar, tussen Felix en Bonduel. We sluiten het herbestemmingsonderzoek en knellen het, samen met de projectdefinitie, onder de oksel. Naast de academische, haarscherpe omlijning van het project, besluiten we het gebouw te bezoeken en leergierig om ons heen te kijken, onbevangen en met een zintuigelijke blik. Een béétje opgewonden betreden we het oude zwembadgebouw en luisteren er naar de verhalen die de verstilde kamers ons toedichten, op zoek naar een co-creatief proces met het erfgoedpand…
DE PRINSES EN HAAR DIENAREN, AKA DE EERSTE BRIEFING.
De inkomhal.
De inkom vertelt ons hoe ze jarenlang, als een soort filter, de stad met de zwemhal verknoopte. Over de oude plannen om hier 3 trappen in onder te brengen. Hoe ze als énige toegang tot het complex wel eens stiekem de kinderen telde die hier met knikkende knieën binnen kwamen, om een uurtje later met voldragen trots naar buiten te stappen, met een zoveelste ‘zwembrevet’ in de hand. Mama of oma zou die wel op hun zwembroek naaien.
De mode maakte echter cirkeltjes. De speedo verdween, de surfshorts maakten hun intrede, en de brevetjes verdwenen voorgoed mee naar de ‘kleerkast voor herinneringen’.
De inkomhal fluistert ons toe hoe ze de verantwoordelijkheid droeg om bezoekers duidelijkheid te geven waar welke ruimte zich bevond. Over hoe zij genoot van haar functie als ‘wachtverzachter’, toen hier nog ruimte was voor exposities, als verstrooiing bij het wachten. Toen ‘ademde’ deze ruimte! Over hoe ze fantaseerde hoe de kleedkamers en de zwemhal er vandaag zouden uitzien. Ze had die enkel maar gezien in ruwbouw, toen er nog geen muren waren. Hoe ze langzaam als kamer dichtgemetseld werd, en het contact met haar onder, naast en boven liggende kamers verloor. ‘Of we voor haar even de trap konden nemen en kijken hoe het gesteld was met de rest van het gebouw?’.
De kleedkamers.
Op de verdieping kijken de kleedkamers ons wat weemoedig maar tegelijkertijd ook hoopvol aan… De leegstand deed hun vertrouwen geen goed. Ze voelen zich volstrekt waardeloos, nu niemand zich hier nog omkleedt. Gedurende 60 jaar hoorden ze het leven buiten drukker worden, maar enkel de bomen en de lucht konden ze zien. We begrijpen hun zorg, en beloven hen er iets aan te doen. Dat er volgens ons eigenlijk nu ook niet héél veel nodig is om ze terug te laten stralen. Dat we dit ter harte gaan nemen…
Overal waar we rondlopen merken we de bakstenen muren in kettingverband op. Die staan nog steeds trots en kwalitatief overeind. Ze herinneren zich nog goed hoe de vele rugzakjes op een rij tegen hen aan gegooid werden, en hoe zij vroeger vol jassen hingen. Het gehuil ook van kindjes die pas dàn beseften dat ze hun zwemzak op de bus hadden laten liggen… Hoe ze met hun uit de klei gebakken materialiteit de kinderkreten terugkaatsten, tot de ganse verdieping zich in een warm gejoel omhulde: voor de ene een akoestische aankondiging van urenlang plezier, voor de andere een zintuiglijke geseling met het verlangen naar een snel vertrek.
De muren van de kleedkamers, die waren blijkbaar belangrijker dan de ramen. Een gerucht deed de ronde: dat de architecten dit metselverband zo mooi vonden, dat zij er meerdere ontwerpen mee sierden. Een fijne gedachte, hoe verschillende gebouwen, in een totaal verschillende context en functionaliteit tòch op een gelijkaardige manier zich verzoenden tot een ‘oeuvre’, als een soort architecturale handtekening van de betrokken ontwerpers. Hier zal niet gepleisterd worden, dat staat vast! Of we opgemerkt hadden dat je, met een béétje gebuk of gestrek, zowel onder als boven de kleedhokjes kan kijken? Vroeger werd er hier heus wat afgelachen. Het rol-slotje bood nooit volstrekte veiligheid tegen glurende ogen of verschuivende kledingstukken. Dat menig kind op die manier met de verkeerde sokken thuis kwam. Weet je nog, toen je met 5 frank één minuut warme lucht kreeg om je haar te drogen? We voélen de zwembadhal van hieruit al lonken… ook al zién we ze nog niet. Iemand roept ons en misschien wat tegen de logica in dalen we terug af, stellen de ongetwijfeld unieke beleving van de zwemhal nog wat uit, en begeven ons naar de ‘kelder’…
De “kelder”.
De ‘kelder’ heeft al meteen een verrassing: er staat een poort open, we staan hier éigenlijk op het gelijkvloers, met de voeten in het park. Deze gigantische plek, vanuit functioneel oogpunt benoemd als technische ruimte, vertelt ons over het ruwe leven dat ze geleefd heeft. Hoe ze moé gewerkt is. Dat er veel van haar verlangd werd. Hoe ze wat beschaamd was over hoe ze er vandaag bij lag. Dat ze zichzelf zolang verwaarloosd had, als gevolg van de continue druk om blijvend te presteren. Hoe ze ook wat vervreemdde van de wereld, want àmper kwamen hier mensen over de vloer. Schuchter bekent ze steeds een grote verwondering gehad te hebben voor al die buizen en machinerie. Dat het haar identiteit was. ‘Welke machine zou je absoluut niét wegnemen?’ vroegen we haar, maar ze kon er (nog) niet op antwoorden.
Het suizende geluid in de buizen werd soms een stokkend gereutel, waarop mensen met het gepast werkgerief aan de installaties kwamen sleutelen, om opnieuw de levensduur van haar prestaties met enkele jaren te verlengen.
Hoe ze de kinderen in het park soms tot hier vrolijk hoort roepen, of die ene man met zijn hond. Hoe graag zij die mensen eens wou zién… Hoe ze altijd in de schaduw stond van de ruimte bòven haar. Dat ze die ruimte, de zwemhal boven haar, wel eens de prinses van het gebouw noemde. En alle overige ruimte de dienaren van de prinses… Hoe die prinses boven haar steeds in de schijnwerpers stond, maar slechts énkel kon bestaan vanuit de gratie van de vele (best stoere) kolommen in de kelder, die haar naar een hoger niveau tillen. Hoe ze zo graag méér zou willen zijn dan ‘de dienaar van de prinses’. We willen haar moed geven. We kijken om ons heen, en wanneer geen énkele architect er nog staat, durven we haar iets toevertrouwen: ‘we vinden je éigenlijk echt hélemaal goed zoals je bent’. Het enige wat wij je toewensen is dat je wat minder gesloten bent. En dat er wat licht binnen komt… Met hier en daar wat zichten. Wij beloven een manier te bedenken zodat je terug contact kan zoeken met alle ruimtes om je heen, zowel binnen als buiten. Nog nadenkend over de belofte die we vreemd genoeg zonet aan een als kelder aanvoelende ruimte gaven, nemen we de trappen terug naar boven. Benieuwd wat de prinses hier op te zeggen heeft.
De zwemhal.
De leegte van de kuipen werkt verstillend… De ‘plages’ van weleer liggen er wezenloos bij. De zichten door de gigantische ruiten zijn overweldigend. Wat een fantastische plek. Hier sta je precies buiten. Maar waar het vroeger zò gonsde van de levendigheid, werd het ondertussen akelig stil. Geen jongens meer die zich met hun gespierde lichamen op acrobatische wijze doorheen de waterspiegel kraken... Geen meisjes die, zich vastklampend aan de zwembadrand, luidkeels en gespeeld-gegeneerd laten natspatten… Geen kat-en muisspel meer tussen zwemmers en redders over het al dan niet mogen hardlopen over de plages… Het leven liep weg met het badwater, en liet deze ruimte verweesd achter. In een onmetelijke architecturale schoonheid, dat wel. De zwemhal zégt niet veel, maar we voelen dat ze het leven, de vrolijkheid en het avontuur mist. De glans van de schoonheid is er af… Of ze beseft dat ze intern wel eens ‘de prinses’ genoemd werd? Die vraag houden we voor onszelf. Soms moet je durven zwijgen, en in gedachten een oplossing kneden.
Na een anderhalf uur staan we terug buiten. We maken nog een rondje omheen het gebouw, en merken de diversiteit aan ramen op. Het lijkt alsof de architecten even veel plezier als de toekomstige zwemmers beleefden in het bepalen van enkele spelregels voor de raampartijen: ruimtes die nieuwsgierige blikken moesten weren, werden lang en smal, tot hoog tegen het plafond voorzien. Andere plekken in het gebouw, waar de flinterdunne lijn tussen binnen en buiten geaccentueerd mocht worden, werden steeds met een van vloer tot plafond beglaasde partij voorzien. Op sommige plekken was dit op mensenmaat, elders werden de glaspartijen verheven tot een genereuze maatvoering: binnen werd buiten, en buiten werd binnen. Het lijkt of de ontwerpers ons op het laatst nog enkele spelregels overhandigen, met de smekende vraag om hier slim mee om te springen, als een waardevolle sleutel tot succes.